Geschiedenis

Bij een Fransman denk je aan stokbrood, baret en een glas Bordeaux; bij een Duitser aan bier, braadworst en Lederhosen. En bij een Hollander? Ons stereotype bestaat doorgaans uit klompen, kaas en, niet te vergeten, de tulp. Deze bloem is voor velen ons nationale embleem. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat ons land jaarlijks meer dan drie miljard tulpenbollen kweekt. Toch is de tulp allesbehalve oer-Hollands. Pas sinds de zestiende eeuw bloeit dit bolgewas in de Nederlandse tuinen.  

Tijdens de Gouden Eeuw keken mensen naar een tulp zoals wij tegenwoordig naar een zeldzame cactus of orchidee kijken. De Vlaamse plantkundige Rembert Dodoens (1517-1585) omschrijft de bloem als “een vreemd ende uitlantsch gewas”. Het daadwerkelijke herkomstgebied van de tulp staat in sterk contrast met ons vlakke kikkerland. Haar oriëntaalse kraamkamer ligt namelijk op het zogenoemde ‘dak van de wereld’: het Pamirgebergte in Centraal Azië. Hier groeien ieder voorjaar, als de sneeuw begint te smelten, weides vol wilde tulpensoorten tegen de berghellingen. De eerste tulpenbollen zijn hoogstwaarschijnlijk meegereisd via de zijderoute naar het Midden-Oosten, waar men de plant in cultuur neemt. De eenvoudige schoonheid van de bloem trekt veel bekijks en de Perzische dichter Rumi (1207-1273) omschrijft haar als “de allerdroevigste glimlach”.